Prangende vragen deel 1 van drieluik: positioneren narratief onderzoek

 

Positioneren narratief onderzoek deel 1

 

Inleiding blog

In een drieluik van 3 blogs gaan we in op een aantal onderwerpen waarop we regelmatig worden bevraagd door (potentiële) klanten. Deel 1 van de drieluik gaat in op de positie van ons werk in relatie tot klassiek wetenschappelijk onderzoek. In deel 2 bespreken we de termen representativiteit, betrouwbaarheid en validiteit in klassiek wetenschappelijk onderzoek en in onze praktijk. In deel 3 van de drieluik bespreken we het monitoren van koude en warme data en zwakke patronen detectie (weak signal detection).

Praktijk 1: klassiek wetenschappelijk onderzoek 

Klassiek wetenschappelijk onderzoek is vaak hypothese-toetsend onderzoek. Waar een hypothese dan wordt bevestigd of verworpen. De vorm is meten. De interpretatie van de data is analytisch. De data wordt geanalyseerd en vervolgens kunnen conclusies worden getrokken. Er is sprake van ‘erklären’, verklaren in natuurwetenschappelijke zin. Het onderzoek wordt vastgelegd en beschreven en leidt vaak tot een rapport en publicatie, waarbij de resultaten beschikbaar komen voor bestuur van bijvoorbeeld een organisatie of vakgenoten. Er is formele kennis geproduceerd.

 

Praktijk 2: narratief evalueren 

Narratief onderzoek is abductief, hypothesevormend. Er ontstaat zicht op een praktijk en inzicht in wat het systeem doet. Er wordt gewerkt met participanten (de vertellers en medeonderzoekers). De vorm is merken. (Van opmerken, bemerken) Verzamelde data wordt participatief geduid. Deze praktijk is evaluatief. Er wordt samen zicht en inzicht opgebouwd door samen te waarderen en af te wegen. Er is sprake van ‘verstehen’. Dat is inzicht ontwikkelen en ergens een gevoel bij krijgen. Op basis van het opgebouwde inzicht worden er interventies bedacht of ontworpen om het onderzochte systeem aan te passen. Er wordt hier systematisch ervaringskennis en praktijkkennis ontsloten.

 

Aandacht voor complexiteit

Sociale vraagstukken zijn vaak complex. Complex wil zeggen dat er zoveel actoren en factoren zijn dat er sprake is van ontbrekende causaliteit. Bij complexiteit draait het om emergentie (= emergent is “aan ons verschijnend”). Cultuur is bijvoorbeeld een emergente eigenschap van een organisatie. Bij complexiteit is het niet goed mogelijk om het vraagstuk in deelvraagstukken op te delen en gaat het juist om wat in samenhang en in wisselwerking ontstaat. Een manier om complexe vraagstukken te onderzoeken is te gaan werken met verhalen.  Verhalen bevatten ervaringen, betekenissen, waarden en subtekst (dat wat tussen de regels staat).

Focus op impact

Bij sociale vraagstukken willen we zicht op de sociale impact. Deze impact is niet goed te meten maar wel goed te merken. Het echte leed bij de toeslagenaffaire of bij problemen in de jeugdzorg wordt zichtbaar, bespreekbaar en invoelbaar door verhalen over situaties die mensen hebben meegemaakt.

Zicht op de bedoeling

Bovendien krijgen we inzicht in wat het systeem doet: Purpose of a system is what it does (POSIWID). Als bij passend onderwijs kinderen thuis komen te zitten is dat niet de bedoeling van het systeem. Het was niet beoogd maar is wel wat het systeem doet. Systemen (bijvoorbeeld het zorgsysteem) kennen altijd onbedoelde effecten, met voor mensen echte gevolgen. Deze onbedoelde positieve en negatieve effecten opsporen en het systeem vervolgens aanpassen is een belangrijk doel van narratief evalueren.

Duiden en beïnvloeden van patronen

Door data uit meerdere verhalen te combineren kunnen we patronen detecteren.  Bijvoorbeeld patronen van passend onderwijs en onpassend onderwijs. Patronen zijn te versterken, te verzwakken, te verstoren of kunnen uitdoven. Het ontwijkkelen van interventies om patronen te beïnvloeden is een belangrijke stap bij narratief evalueren.

Methodologie

De methodologie onder praktijk 2 staat bekend als Participatory Narrative Inquiry (PNI).

Eigenschappen van PNI:

  • Het is mixed methods: gelijktijdig wordt zowel kwantitatieve data als kwalitatieve data verzameld.
  • Het is participatief omdat de vertellers medeonderzoekers zijn. Zij delen over een situatie in de vorm van een verhaal en onderzoeken hun eigen verhaal door daar vragen over te beantwoorden (eerste sensemaking).
  • Het woord inquiry geeft aan dat het hier gaat om “nieuwsgierig zijn” en niet om iets waarvan je van tevoren al weet wat je wilt bevragen. Kenmerkend voor PNI is het verrast worden door wat er in de praktijk speelt.  Het gaat er niet om wat de onderzoeker wil weten maar om wat vertellers willen wat anderen moeten weten.

Werkwijze; Output is input

De eerste output is de combinatie van verhalen en de duidingsdata daarbij. Dit is vervolgens input voor de backoffice die via datavisualisatietechnieken patronen detecteert. Deze patronen zijn weer input voor een werksessie waarin door participanten/stakeholders de patronen met onderliggende verhalen worden geduid.

Het duiden wordt bij voorkeur gedaan door stakeholders in plaats van een centrale onderzoeker. De onderzoeker is hier vooral procesbegeleider. De opbrengsten uit de werksessie is input voor hetzij een verslag (evaluatie/verantwoordingsverslag) hetzij een ontwikkelsessie, waarin bijvoorbeeld interventies worden ontwikkeld of psycho-educatie wordt gemaakt.Het doel is om samen inzichten op te doen bij een vraagstuk, tot een handelingsperspectief te komen en om via doorgevoerde interventies impact te hebben.

 

Misverstand

Er wordt soms gedacht dat verhalen verwerkt worden op basis van textmining. Textmining is op woordniveau verhalen onderzoeken. Hoewel we dat soms wel doen is dat niet de essentie van praktijk 2. Het mooie van werken met verhalen is dat het verhaal er zelf ook toe doet en dat in de verhalen de context in beeld komt. Met textmining wordt de context weggegooid en verdwijnt de subtekst.

We beseffen dat we uitvoeriger hebben stilgestaan bij narratief onderzoek. Omdat we weten hoeveel vragen daarover zijn. Ook beseffen we dat dit soort teksten ook veel vragen oproepen. Stel die vragen ook gerust. We beloven dat we deze tekst en dit soort teksten blijven aanpassen door vragen die worden gesteld. In deel 2 en 3 gaan we in op andere vragen over ons werk die we vaak krijgen.

Deze blog is geschreven door Arno Terra van Nieuw Zorgen (een partner van StoryConnect) en Marco Koning (StoryConnect)

Deel dit bericht

Scroll naar boven